De link met Schoonhoven
De vraag dringt: wie was deze zus. Zij wordt in de
acta genoemd: 'Mejuffrouwe Hermingarda Vos, weduwe van Herman van der Horst in leven
predicant te Schoonhoven'. Daarmee hebben we een link naar de Grote Kerk! Aanwijzing
2.
|
ds. Herman van der Horst ±1718 |
Dominee Van der Horst was geboren op 16 augustus 1692 te
Jutphaas. Na zijn studie theologie werd hij op 17 december 1717 te Amsterdam
bevestigd als predikant van de Hollandse gemeente te Smyrna. Op 15 januari 1718
reisde hij erheen vanaf Texel en bereikte Smyrna op 6 april. Hij beschreef zijn
wederwaardigheden in een boek en maakte er zelf tekeningetjes bij.[1]
[2]
In Smyrna trouwde hij op 26 april 1722 met Clara Catharina Egberts[3],
die daar was geboren. Zij was de dochter van Wiert Echberts en Maria
Fortnery.
Op 9 maart 1727 vertrok hij naar Jutphaas, werd daar
bevestigd op 20 juli. Hij was beroepen in zijn geboortedorp als invaller voor een
plots overleden predikant. Maar nog datzelfde jaar nam hij een beroep naar
Schoonhoven aan. Daar werd hij bevestigd op 16 november.
Op 12 november 1733 overleed zijn vrouw Clara en ruim een maand later hertrouwde hij al! Op 30 december 1733 trad hij in het huwelijk met de uit Utrecht
afkomstige Harmyna Garda, of Hermijngarda Vos, de zus van onze Gerard Jan Vos.
Hermijngarda Vos
Op 30 december 1733 werd het huwelijk van Herman van der
Horst[4]
en Hermijngarda Vos te Schoonhoven voltrokken. Maar eerst werd de aankondiging
van dat huwelijk drie weken lang op zondag afgekondigd, zowel in Schoonhoven
als in Utrecht. Merkwaardig genoeg staat er in Utrecht bij vermeld dat dit
bericht ook is gezonden aan Amsterdam, de geboorteplaats van Hermijngarda. Dat
heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat zij wees was en haar toenmalig voogd
waarschijnlijk nog in Amsterdam woonde.
Een snel rekensommetje laat zien dat er dus nog drie weken overblijven, waarin Herman en Hermyngarda elkaar hebben leren kennen, na de dood van Clara. Onmogelijk kort! Was ze soms reeds dienstbode in de pastorie te Schoonhoven? In het register van verhuisde personen in de Krimpenerwaard vinden we Hermijngarda voor het eerst met de vermelding dat zij pas in april 1734 officieel naar Schoonhoven werd overgeschreven. Dat suggereert dat ze er nog niet woonde.
In 1734 zorgde zij er financieel voor dat twee van de zes kinderen uit haar mans eerste huwelijk werden afgelost van de hen toebedeelde
voogden. Haar eigen huwelijk met dominee Van der Horst werd gezegend met acht
kinderen: twee zoons (waarvan er één jong overleed) en zes dochters.[5]
Op 7 september 1765 —
toen de jongste in het gezin nog maar 10 jaar was — overleed dominee Van der Horst: "10 dito (september) 1765: Herman Van Der Horst, in Zijn Eerwaarde leven bedienaar des goddelijke Woords alhier. ƒ 30,–,–. Overleden den 7 dezer."
Hermijngarda stond alleen voor de opvoeding. Daarmee kwam ze op termijn ook zonder
inkomen te zitten. Ze blijft in Schoonhoven wonen. Wellicht dat haar varende
broer Gerard Jan Vos voogd werd en haar heeft bijgestaan, hoewel ze zelf ook
niet geheel onbemiddeld was.
Herman van de Horst was als predikant een graaggeziene man. Hij
had een klik met de mensen en tegelijk genoot hij aanzien. Daarnaast was hij ook erg geïnteresseerd in geschiedenis. De
stadshistorieschrijver Henricus van Berkum raadpleegde hem ook eens, omdat dominee Van der Horst een handgeschreven document in het Latijn had van het Elizabethklooster aan de
Oude Haven. Ook bezat hij een bijzondere collectie munten die hij in 1755
verkocht aan verzamelaar Pieter van Damme te Amsterdam.
Dus de liefde voor geschiedenis van dominee Van de Horst — en wellicht ook die van zijn kinderen — kán ook een aanwijzing zijn: Aanwijzing 3.
Waar werd het rouwbord opgehangen?
Het gemakkelijkste zou zijn, wanneer Gerard Jan Vos de
laatste jaren van zijn avontuurlijk leven als rustend zeeman in Schoonhoven zou
hebben gewoond – bij zijn zus, die inmiddels weduwe was. En dat er, toen hij hier
overleed en in de kerk werd begraven, hier voor hem zo'n rouwbord zou zijn
vervaardigd en opgehangen. Dan was alles logisch en duidelijk, behalve dan dat
de vraag zou rijzen: waarom moesten de schoonhovenaren juist hém tot in lengte van jaren zich
herinneren? Tijd om uit
te zoeken waar hij was overleden en —
belangrijker nog — waar
hij was begraven.
Tot mijn grote verrassing loste het begraafboek van Utrecht
twee vragen in één keer op.
Op 18 december 1789 werd de vier dagen eerder overleden "Wel Edel Gestrenge Heer Schout bij Nagt" Gerard Jan Vos in de ouderdom van 72 jaar begraven in de Weeskerk te
Utrecht. Hij werd in de acte omschreven als 'meerderjarige vryer', wat inhoudt dat hij volwassen was én ongetrouwd. Het bedrag dat voor deze begrafenis moest worden betaald is abominabel
hoog: 200 gulden! De meeste mensen waren arm en werden 'ProDeo' begraven. De
wat meer vermogenden betaalden een paar gulden tot enkele tientjes. Voor begraven in een
stadskerk kwamen wel wat hogere bedragen voor, maar 200
gulden! Dat moet een begrafenis geweest zijn met de nodige staatsie en eer. En… dan komt het: er moest nog 24
gulden worden betaald voor het ophangen van het WAPEN. Aanwijzing 4.
|
Fragment uit het begraafboek van Utrecht; let op: "het wapen opgehangen ƒ 24,–" |
Het
epitaaf, rouwbord of wapenbord hing dus eigenlijk in de Weeskerk te Utrecht.
Blijft de vraag onverkort staan: hoe is het ooit in Schoonhoven gekomen?
|
De Reguliers- of Weeskerk aan de Oude Gracht in Utrecht |
Van Weeskerk naar Bartholomeüskerk
Ergens op internet wordt met verbazing gesproken over het
feit dat dit rouwbord, dat thans in Schoonhoven hangt, de patriottentijd, de
Bataafsche Republiek en de Franse overheersing heeft overleefd, terwijl bijna
alle wapenborden in de Krimpenerwaard het moesten ontgelden!
|
Al die heraldische en militaire eer waren in strijd met de 'Egalité' van de Franse Revolutie. |
Immers,
wapenborden en graven van adelijke lieden waren in strijd met het 'Egalité' van de Franse revolutie!
Daarom wierp men die uit de kerken en hakte de borden aan splinters om ze
vervolgens te verbranden. Deze jammerlijke politieke beeldenstorm raasde niet alleen over
Holland, maar evenzeer over Utrecht! Dus waar dit bord in die tijd ook hing,
het blijft in alle gevallen een wonder dat het nog zó ongeschonden is!
|
Interieur van de Geertekerk, geschilderd door Johannes Bosboom. Hier zijn de wapenborden nog zichtbaar |
|
Soortgelijke, grovere uitvoering van het interieur van de Geertekerk door Bosboom; nergens zijn wapenborden te zien! |
Zou de kleine Weeskerk wellicht ontkomen
zijn aan deze beeldenstorm? Daarmee zou een mogelijk bewijs geleverd zijn voor de zo
ongeschonden staat van dit bord. Maar nog niet voor het feit dat het thans in Schoonhoven hangt.
Gerard Jan Vos was ongehuwd. Eén
van de drie neefs die zijn zaken voor hem regelden — vooral ook bij en na zijn begrafenis — was Pieter Johan van der Horst.
Deze in Schoonhoven geboren zoon van Herman en Hermijngarda was inmiddels 51
jaar en vervulde het ambt van schout en gaardermeester van Galecop, Cranenburgh
en Lauwenrecht. Bij testament kreeg hij dat forse bedrag van 10.000 gulden van oom Gerard Jan! Hij had blijkbaar een goede band met zijn oom. Het feit dat hij
'vlakbij' in Utrecht woonde zal daaraan hebben meegewerkt. Hij vormt een
mogelijke link: Aanwijzing 5.
Hoe dan? Moeten we Pieter Johan op een drafje naar de Weeskerk
zien gaan, om dat wapenbord van zijn oom uit de klauwen van die cultuurbarbaren
te redden? Heeft hij dat prachtige bord nog net van de brandstapel buiten op de
Oude Gracht weg kunnen grissen? Uit het vuur gerukt: "Hé joh! Dat bord is van mijn oom!
Geef hier!" Of kwam hij aanbenen in de hoedanigheid van schout en
commandeerde hij zijn rakkers dat die beeldenstorm accuut moest stoppen?
Nou, dat spreekt wel heel erg tot de verbeelding, maar heel
waarschijnlijk is het niet. Alleen al, omdat hij een jaar na zijn oom overleed! Evengoed is het onwaarschijnlijk, dat het zo zal zijn gegaan, als je ziet met welke agressie dat
verwijderen van al die adelijke symbolen begin 1795 ging. Nee, die Weeskerk – die wat weggestopt zat achter het aan de Oude Gracht gelegen kloostercomplex, dat tot weeshuis was omgebouwd –
is hoogst waarschijnlijk in die tumultueuze weken, begin 1795, aan de aandacht van de 'beeldenstormers'
ontschoten. Zo hebben ze wel de Geertekerk geplunderd en de Domkerk geruïneerd, maar de Weeskerk bleef
waarschijnlijk ongedeerd. Wat dan?
Even na 1800 raakte de kerk in onbruik en in 1864 werd de
kerk geheel gesloopt[6]. In de
Haarlemsche en de Utrechtsche Courant van 1820 werden oproepen geplaatst aan
nabestaanden en rechthebbenden van de graven die zich in de Weeskerk bevinden.
Mensen moesten zich melden bij enkele genoemde personen voor de herbegrafenis
van de daar begravenen etc. En dat was niet de eerste oproep. Het kerkgebouw
kreeg een geheel andere bestemming en de graven werden geruimd of verplaatst.
Waar moest dat rouwbord heen? Hermijngarda van der
Horst-Vos was een half jaar na haar broer overleden, op 23 mei 1790. En later dat
jaar overleed ook haar zoon Pieter Johan in Utrecht[7].
Echter, verschillende van haar kinderen en kleinkinderen woonden nog wel hier
in Schoonhoven. Zij waren de rechthebbende nabestaanden en hebben het daarom waarschijnlijk gekregen; maar zo'n bord
hoort in een kerk thuis, niet in een woonkamer. De goede herinneringen aan dominee Van der Horst
hebben er — misschien
vergezeld met een mooi geld bedrag uit de nalatenschap van Gerard Jan Vos — toe bijgedragen dat het bord
alhier werd opgehangen. Alle overige wapenborden waren immers verdwenen uit dit
patriottenbolwerk? Of…
Of ging het tóch
anders?
Ik was al bijna aan de afronding van dit artikel toe, toen een
opmerkelijk gegeven mijn aandacht trok. Ik veronderstelde eerder dat de
Weeskerk aan de aandacht van de 'beeldenstormers' was ontschoten. Maar de
Bataafsche Republiek kende ook een voorspel: de Opstand in 1785. Juist bij de
Wittevrouwenbrug, waar Gerard Jan Vos woonde, en in de Weeskerk gebeurde iets merkwaardigs. Een
van de vroege brandhaarden van opstand tegen het stadhouderlijk systeem
ontvlamde daar in de Domstad, sterker nog: een opstandig onderdeel van de
schutterij richtte – later ook
in andere steden in ons land – een
Exercitie Genootschap op. En waar hielden zij vergadering en oefening? Nota
bene in de Weeskerk! Vier jaar later zou onze Gerard Jan Vos er worden
begraven. En ook zou juist dáár een wapenbord compleet met de wapens van zijn
kwartierstaat[8] worden
opgehangen! In het hol van de leeuw, zou je zeggen, hoewel dan inmiddels de Opstand is geluwd tot 1795. Is dat een streep door mijn veronderstelling hoe
het kan zijn gegaan?
Graag citeer ik een stukje uit een artikel dat tamelijk kort en
bondig vertelt wat er in deze jaren gebeurde in de stad Utrecht[9]:
"De 'vroedschap' (het
stadsbestuur) van Utrecht, dat in het stadhuis zetelde, wilde af van de grote
macht van Willem V. Maar de 'aristocratische patriotten' van de vroedschap
waren niet van plan de macht te delen met de burgers. De burgers zelf, de
zogenoemde 'democratische patriotten', dachten daar uiteraard anders over.
Georganiseerd in de schutterij onder leiding van de 26-jarige student Quint
Ondaatje, eisten zij een nieuw bestuursreglement, waarmee ook gewone burgers
invloed zouden krijgen op het bestuur van de stad. Toen in februari 1785 een
plek vrijviel in de vroedschap, eisten de burgers dat die zou worden opgevuld
door een medeburger. Om hun eis kracht bij te zetten werd het toenmalige
stadhuis omsingeld door stadsbewoners. Niet allemaal even nuchter meer en
gewapend met knuppels en ander wapentuig, vormden ze een intimiderende meute.
In december van dat jaar werd burgemeester Loten bij het stadhuis belaagd, toen
duidelijk werd dat de vroedschap niet wilde toegeven. Zijn kleren werden hem
letterlijk van het lijf gescheurd en hij wist maar nauwelijks naar zijn huis te
ontkomen. In maart 1786 werd uiteindelijk het nieuwe reglement schoorvoetend
goedgekeurd, maar het zou tot oktober duren voordat raadsleden die volgens het
nieuwe stelsel gekozen waren beëdigd werden. Dat gebeurde op de
nabijgelegen Neude […] er werd feest gevierd,
samengeschoold, geparadeerd en geprotesteerd. Voor de beëdigingsplechtigheid
van 12 oktober werd een versierde tempel geplaatst, bekroond met een zinnebeeld
van de Faam. Op de Domtoren wapperde de rood-witte stadsvlag en om de
feestvreugde te verhogen werd Willem V in de vorm van een stropop demonstratief
de gracht in gegooid.
[…]
De stadhoudersgezinde facties in het land lieten zich echter niet onbetuigd. Ze
riepen de hulp in van de koning van Pruisen, de zwager van Willem V. In augustus 1787 sloegen de
Utrechtse patriotten halsoverkop op de vlucht voor diens troepen. Huzaren bezetten
de stad en de afgezette vroedschapsleden, die een jaar eerder naar het
stadhoudersgezinde Amersfoort waren uitgeweken, werden weer in hun posities
hersteld. Vooraanstaande Utrechtse patriotten, zoals Ondaatje, Eyck en De
Ridder, werden voorgoed uit de stad verbannen.
In 1793 verklaarde Frankrijk
de oorlog aan de Republiek. In januari 1795 trokken Franse troepen Utrecht
binnen. […] Nu het credo 'Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap' ook in
Utrecht weerklonk, vonden veel burgers het tijd geworden af te rekenen met de
aristocratie. In de Domkerk ging men wel erg ver: naast wapenborden werd hier de graftombe van de gravin Van
Solms vernield. Haar kist werd zelfs opengebroken. In de Buurkerk werden de
wapenschilden weggehaald omdat in de kerk broodbakovens voor de Franse soldaten
gebouwd werden. Hoewel sommige wapenborden nu weer in de kerken hangen, zijn
de meeste in de Franse tijd verloren gegaan."
|
Patriotten in 1786 op de Neude in Utrecht |
Over wat er allemaal precies gebeurde, ook in de Weeskerk, lezen we in "De Patriottentijd"[10].
"Den 20en Maart
(maandag) vergaderde 's morgens ten 8 uuren de 8 burgercompagniën,
met eenige weynige wagtvrijen en uytkopers, yder op hare bijsondere
loopplaatsen; terwijl het de geheele dag zeer sterk sneeuwde, trokken de
burgercompagniën in de naastgelegene kerken. De compagnie Turkijen met de
Handvoetboog bleef den geheele dag in de open lugt op hare loopplaats voor het
stadshuys staan; de comp. 't Papenvaandel trok na het academie; de comp. 't
Fortuyn trok na de Janskerk; de comp. de Bloedkuyl trok in de stal van de Hr. Ontfanger Kien, staande over de Wittevrouwebrug, alwaar de loopplaats der comp.
is; de comp. de Swarte Knechten waren vergaderd in de Mariakerk; de comp. de
Oranjestam trok na de Weeskerk; de comp. de Pekstokken na de
Geertekerk."
De Weeskerk was voor deze groep schutters geen onbekende
plek. Ze hadden er sinds 1783 hun domicilie[11].
"Op 6 februari 1783 werd
het Utrechtse exercitiegenootschap 'Pro Patria et Libertate' opgericht. Het was
in enkele weken tijds ontstaan uit een kleine kern van patriotse
enthousiastelingen die zich in de Reguliers- of Weeskerk aan de Oude Gracht op
eigen gelegenheid in het omgaan mel wapens gingen oefenen, in afwachting van
een eventueel herstel van de schutterij. Het genootschap telde weldra 170
leden, onder wie verscheidene personen die spoedig naam zouden maken als
patriotse activisten. Verwonderlijk was dat niet, want zij die het meest
ijverden voor de weerbaarheid van de burgerij waren vanzelfsprekend het meest
geporteerd voor de politieke bewustwording van die burgerij en voor de
oppositionele politiek die aan het verlangen naar burgerwapening ten grondslag
lag. Tot deze opvallende figuren behoorden de twee vrienden Pieter Philip
Juriaan Ondaatje en Bogislaus Frederik von Liebeherr, beiden studenten aan de
Utrechtse universiteiten beiden afkomstig uit Oost-Indië,
respeclievelijk uit Ceylon en Makassar. Vooral Ondaatje (1758-1818), zoon van
de Tamilse gereformeerde predikant W.J. Ondaatje en zijn Amsterdamse echtgenote
Hermina Quint, in 1782 gepromoveerd in de filosofie en sindsdien rechten
studerend, zou een voor Utrecht cruciale politieke rol gaan spelen. Otto Dirk
Gordon, kapitein-luitenant (plaatsvervangend compagniecommandant) van de
schutterijcompagnie 'De Handvoetboog', werd benoemd tot commandant van het
genootschap met de rang van kolonel en maakte daarmee zijn entree als de
belangrijkste militaire bestuurder in de kring van de Utrechtse
patriotten."
in 1783 werd er zelfs een boekje uitgegeven met de titel
'Bericht van het Genootschap ter oeffening in den wapenhandel, opgericht in de
Reguliers of Weeskerk binnen Utrecht'[12].Zij zaten daar dus al enige tijd in die Weeskerk. Deze kerk
behoorde wel bij het weeshuis – dat
vanaf 1796 het Gereformeerd Burgerweeshuis werd genoemd – maar er werden niet alleen wezen begraven. Vanwege een aardige inkomstenbron voor het
weeshuis, werden er ook burgers begraven.
Wel, het tumult in deze kerk doofde dus in 1787, twee jaar
voor het overlijden van Gerard Jan; en de rust leek weer te keren. Niet geheel logisch dat hij daar werd begraven; de kerk ligt immers een kwartier lopen van zijn woning, in de binnenstad, langs de Oude Gracht. Waarschijnlijk dat zijn mooie gift aan het weeshuis er toe heeft bijgedragen dat men hem wilde blijven herinneren middels dat
rouwbord of epitaaf. En ongetwijfeld had hij reeds een band met de regenten van het weeshuis of enkele wezen die er woonden. Had hij in zijn jeugd ook niet in een weeshuis gezeten?
Toch zou je verwachten dat de politieke 'beeldenstormers'
in 1795 weer hun honk opzochten en dat ze ook daar in de Weeskerk alle wapenborden aan splinters zouden slaan. Evenwel is er geen splinter van het rouwbord af! Het is in prima
conditie.
In 1795 leefde Pieter Johan ook al niet meer. En als hij al een
meerderjarig kind had op dat moment, dan nog zou die het bord in die periode hebben moeten laten 'onderduiken' in Utrecht en
niet in Schoonhoven.
De ontruiming van de Weeskerk – begin negentiende eeuw – lijkt de meest waarschijnlijk oorzaak, dat het
bord naar de rechtmatige eigenaar is gegaan: de erven Van der Horst-Vos te Schoonhoven. Hoewel…
Het placaat van 1795
Nog één detail moet hier worden genoemd. Eind januari 1795 wordt er een placaat uitgevaardigd, waarin het verboden wordt om in openbare gelegenheden je familiewapen te laten zien. Gedoeld werd voornamelijk op de graven en wapenborden in kerken. Er wordt een deadline gesteld: vóór 1 september 1795 moeten alle familiewapens en titels van personen verdwenen zijn. En let dan op wat er bij staat: rechtmatige eigenaars mogen wapenborden etc. komen ophalen bij de betreffende kerken en openbare gebouwen. Ook in Schoonhoven werd dat afgekondigd. "31 augustus 1795. Er is in de couranten geadverteerd voor de geenen die zouden vermeenen enig recht van ijgendom op de wapenborden hangende in de kerk te hebben, waarbij zich niemand gemeld heeft, waarna verzocht is de timmerman de borden te laten verwijderen." Dit staat te lezen op de site HOGENDA. Op 23 september wordt er bevel gegeven de afgenomen wapenborden in de kerk publiek te verkopen. In het kasboek van de kerkmeesters staat begin 1796 heel sumier het volgende opgetekend: "Verkoope van de Wapen Borden na aftrek van de kosten: ƒ 16,14,–" (die prijs betekent: 16 gulden en 14 stuivers en 0 penningen = ƒ 16,70; een belachelijk klein bedrag). In de kerk liggen thans nog enkele grafzerken, waarop wel het contour van een wapen zichtbaar is, maar het wapenteken is ervan verdwenen: weggekrast of weggebikt.
|
Het placaat dat januari 1795 in Holland werd gepubliceerd |
In Zeeland leidde dat ertoe dat iemand in allerijl alle rouwborden heeft uitgetekend, uit drang om de geschiedenis te bewaren; het is hem gelukt! Maar… dit geeft aan dat die borden dus wel weggehaald moesten worden. En soms werden ze netjes weggeborgen. Zo hoorde ik onlangs van het dorpje Moordrecht, waar een groot aantal wapenborden werden verstopt bij een bakker, of een slager of bij een timmerman op de zolder in zijn werkplaats. Zo ging het dus op sommige kleinere plaatsen.
Heel dit vandalisme had zijn primeur in Utrecht en Haarlem. Met name in de Domkerk werd flink veel vernield. Vervolgens werd in die steden – kort daarop ook in Amsterdam en Dordrecht en uiteindelijk in heel het land – afgekondigd dat deze beelden, ornamenten, monumenten en wapenborden zouden worden gekuist van titels en wapens of geheel verwijderd worden. Familieleden konden de borden van hun overleden dierbaren ophalen. En als daarna de kerkmeesters niet gehoorzaamden aan dit bevel, zouden ze een forse boete riskeren.
Twee interessante passages uit het placaat:
"9. Dat voor den 1. September 1795 alle Wapens en Rouwkassen / door of van wege de Eigenaars derzelven ten hunnen koste / doch onder opzicht der respective Kerkmeesteren / uit de Kerken zullen mogen worden weggehaald / en dat de overblyvende / voor de maand October / ten behoeve der Armen of Kerken van elke Plaats zullen worden geamoveerd."
"11. Dat mede voor den 1 september 1795 van de Voorgevels van alle huizen en andere Gebouwen alsmede van alle koetsen / jachten en andere ry- of vaartuigen / door de respective Eigenaars zullen moeten worden weggenomen of uitgehouwen alle Wapenschilden en Ornamenten van heraldie / op poene / dat zulks in de voorsz maand / op ordre der Municipaliteit / doch ten kosten der Eigenaars / zal worden ter uitvoer gebragt."
Het decreet betrof dus het gehele leven: zelfs op rij- en vaartuigen of huizen mochten geen statussymbolen meer worden getoond! Eigenlijk moeten we tóch constateren dat ook de Weeskerk niet aan dit decreet zal zijn ontsnapt. Als het wapenbord niet in het weeshuis opgeborgen heeft gelegen (wachtend op betere tijden), dan moet toch een bekende of familielid zich naar de Weeskerk hebben gewend (of tot de betrokken bevelhebbers) om het familiestuk in veiligheid te brengen. Het zou dus kunnen zijn dat het wapenbord al in 1795 naar Schoonhoven is verhuisd. Maar in ieder geval is het toen nog niet in de kerk opgehangen, want anders zou het hier per direct zijn verwijderd, verkocht of versplinterd.
Tenslotte…
Het definitieve
bewijs voor het ophangen van het bord kán
worden geleverd door het notulen- of kasboek van de Kerkmeesters van de Grote
of Bartholomeüskerk van
Schoonhoven. Die notulering en kostenopgave te vinden, brengt ook de exacte datum aan het licht, wanneer dat heeft plaatsgevonden. Echter, in het boek stond meestal alleen 'materiaal' of 'arbeid' en dan de naam erbij geschreven. Niet wat die of gene precies heeft gedaan. Dus de kans dat je hier iets over vindt, is tamelijk klein!
|
Die haak werd hier dus pas in de dertiger jaren van de 20e eeuw geslagen.
Het robuuste en hoogstwaarschijnlijk flink zware rouwbord is slechts enkele centimeters dik. |
Zo vormde het wapenbord van de voor Schoonhoven tamelijk
onbekende Gerard Jan Vos een lange neus naar die dwaze periode, waarin ieder die
niet gelijk wilde zijn aan anderen, erachter kwam dat gelijkheid en vrijheid en
broederschap ook zo hun grenzen kenden!
[1] Te Smyrna is hij bevestigd door zijn
voorganger Th. van der Vecht, die toen tevens zijn afscheid nam.
[2] Een handschrift van hem was in het
bezit, van zijn kleinzoon Ds. Herman van Lil (overl. te Maasdam in 1855), zoon
van zijn dochter Ermingard (Hermyngarda); het heeft tot titel: Kerkelijke
aanteekeningen rakende de Ned. Geref. Gemeente in Smyrna... en is gedrukt in
Archief voor kerkelijke geschiedenis. VII (Leid.1847), 168-176.
[3] Hun zoon Hendrik Daniël van der Horst was predikant te Maartensdijk en in
Oost-Indië; hij werd geboren in Smyrna in 1722; werd lidmaat in 1742, studeerde in 1745 te Utrecht en keerde
oktober 1749 terug en vertrok 1750 naar Maartensdijk. Hij overleed in 1756 in Batavia, Oost-Indië.
Daarnaast hadden ze nog twee zoons (waarschijnlijk jong overleden: Gerard Wierd (of Wiard volgens het doopboek), gedoopt 25-3-1728 te Schoonhoven; Jan Derveau, gedoopt 22-6-1732) en ook drie dochters (onbekend, geboren in Smyrna; Susanna Maria, gedoopt 27-3-1729 te Schoonhoven; Cijbelle Carolina, gedoopt 22-4-1731 te Schoonhoven); twee dochters zijn in Oost-Indië overleden. Lees meer over Herman van der Horst op www.dbnl.org/tekst/bie_005biog04_01/bie_005biog04_01_0168.php
Toen zoon Jan Derveau werd gedoopt was 'mejuffrouw Elisabet van der Horst' getuige, waarbij stond aangetekend "tegelijk representeerende Den Heer Jan Derveau in Smyrna". Het gaat hier waarschijnlijk om de zus van dominee Van der Horst, die dus ook in Smyrna woonde. Bij de doop van Cijbelle Carolina was een bijzonder iemand getuige: "MeVrouwe Egerie Adrjane Cijbelle, Geboore Baronesse De Gendt, Eghtgenoote Van Den Heer Carel Van Belle, Dorssaard der Hooge en Vrije Heerlijkheuyd Langerak".
[4] Hij schreef o.a. een lijkrede op
Daniel Jande Hochepied (overl. te Smyrna 10 Nov. 1723), die verscheen als: De
Zaelige uitkomste... (Utr. 1724).
Er
bestaat een geschilderd portret van Herman van der Horst in ambtsgewaad uit
1717, dat beschreven is in De Nederlandsche Leeuw XLIII (1925), 63, 128. Het gaat waarschijnlijk om een schilderij, waarop hij vrij klein staat afgebeeld (zie dit detail hierboven); het complete schilderij is te vinden op www.rijksmuseum.nl/en/collection/SK-A-4085 "Schilderij uit 1723 van de ontvangst van de Nederlandse consul Daniel Jan baron de Hochepied door de kadi, de hoogste islamitische rechter van Smyrna. Op de achtergrond ziet men Smyrna liggen. De Hochepied, gezeten op een Europese stoel, heeft gezelschap van een grote groep handelslieden, een dominee en drie tolken. De dominee, gekleed in een zwarte toga met bef, staat achter De Hochepied en voor de handelslieden: hij doet er toe. Waarschijnlijk gaat het om Herman van der Horst, van 1718 tot 1727 predikant van de Hollandse gereformeerde gemeente in Smyrna. Hij heeft de geschiedschrijving gediend met een verslag van zijn verblijf in Smyrna, Kerkelijke aanteekeningen rakende de Ned. Geref. Gemeente in Smyrna, en met het publiceren van de lijkrede op consul De Hochepied, die kort na zijn bezoek aan de kadi overleed." (uit artikel ND 2012)
[5] Allen te Schoonhoven gedoopt: Margareta Maria, 26-12-1736 (getuige 'MeJuffrouw Maria Vos, weduwe, den Heer Johan Kuhnen te Dulken); Pieter
Johan, 18-11-1738 (getuige: De Heer Johan Grambusch en MeJuffrouw Janna Catharina Vos, deszelfs HuijsVrouw te Venlo)); Hermijngarda Johanna, 23-2-1741; Maria Geertruijd, 8-11-1744;
Herman Eliza, 22-1-1747; Jubila Salome, 23-10-1748; Anna Dana, 26-11-1752; Clara
Louisa, 10-2-1754. Herman vertrok 21-1-1789 naar Rotterdam. Hermijngarda Johanna trouwde met Dirk Willemse van Lil, kregen vijf kinderen en vertrok 20-4-1781 naar Rotterdam. Jubila Salome vertrok 20-8-1805 naar Katwijk aan den Rijn.
[7] Hij wordt op 15 oktober 1790 begraven
voor 42 gulden in de Buurkerk; er wordt ook 16 el laken gescheurd. Hij woonde
op de Corte Nieuwstraat en laat twee minderjarige dochters na (waaronder
Johanna Geertruijd), maar hoogstwaarschijnlijk ook een meerderjarige zoon
Pieter.
[8] Een kwartierstaat is een deeltje van
iemands stamboom, waarin die persoon, zijn ouders en zijn vier grootouders
staan vermeld. Als de wapens van Gerard Jans kwartierstaat op het wapenbord
staan, worden dus de vier familiewapens van zijn grootouders bedoeld: Vos en
Sipman van vaders kant en Blom en Van Campen van moeders kant.
[11] Zie 'Pieter 't Hoen en de Post van
den Neder-Rhijn (1781-1787): een bijdrage tot de kennis van de Nederlandse
geschiedenis in het laatste kwart van de achttiende eeuw', P.J.H.M. Theeuwen,
Uitgeverij Verloren, 2002