maandag 28 april 2014

Een rouwbord dat daar eigenlijk niet thuishoort


De Grote of Bartholomeüskerk te Schoonhoven
Doorkijkje naar de zuidgevel waar het wapenbord hangt




“Dit is een epitaaf, een rouwbord. Niemand weet hoe dit bord hier in de Grote of Bartholomeüskerk van Schoonhoven komt”. Terwijl de rondleider dit zei, stonden we onder het hoog aan de zuidermuur opgehangen rouwbord van Gerard Jan Vos. Een prachtig geschilderd en gebeeldhouwd bord met familiewapens en oorlogsattributen. Prachtig en tegelijk een groot raadsel. Blijkens de tekst al sinds 1789. Had nooit iemand het onderzocht? Dat prikkelde mij



Het epitaaf, rouw- of wapenbord, zoals het thans aan de zuidgevel hangt, naast de toren.
Vóór de restauratie van 1930 hing het bord eveneens aan zuidgevel, maar dan in het koor,
boven de ingang van de consistoriekamer (zie foto hieronder).

De rondleider wees op het familiewapen van Gerard Jan Vos: een goud veld met een rode vos. Er bovenop een helm met een rode vos als helmteken. En aan weerskanten twee andere familiewapens geschilderd: Vos en Sipman links; Blom en Van Campen rechts. Niemand wist wat die familiewapens daarmee te maken hadden. Nou, al snel vermoedde iemand dat het te maken had met een kwartierstaat: dus de familiewapens van de beide opas en omas. "Niemand weet hoe…" Het zaad van de zoekdrift was gezaaid.


Het grote familiewapen is van Gerard Jan Vos; links opa Vos en Oma Sipman en rechts Opa Blom en Oma Van Campen.

Wat is eraan te zien?

Het rechthoekige, zwarte bord met aan beide zijkanten zuiltjes en dus middenop bezet met vijf familiewapens in heraldisch juiste kleuren. Bovenop staat een gebeeldhouwde vaas met vaandels en zeevaartattributen, geflankeerd door twee kleine vaasjes. 

Vaandels, oorlogs- en zeevaartattributen symboliseren de functie van Gerard Jan Vos, in leven Schout bij Nacht.
De eikenbladen in het midden geven aan dat het gaat om een militair, het goud op een bijzondere staat van eer.
Rechts zien we een kompas, bijl, sextant en kanon.
Links een grafvaaas; onder het vaandel een zeedraak, verrekijker, boei, kogels aan een ketting, dolk, plaatspasser (driepotige passer om een positie of route te tekenen en uit te rekenen) en mortier.


Onderuit het bord steken gekruiste ankers. En ertussenin is een schedel met een zeis en een sabel te zien.

Tussen de twee schuin uit het bord stekende ankers (zowel zeevaart- als rouwsymbolen) is de dood gesymboliseerd door een geknevelde of geblindeerde schedel op eikenloof, met daarachter een zeis, zandloper en een omgekeerde fakkel (beeld van het leven dat gedoofd is).

De tekst op het bord vertelt dat het hier gaat om een ‘schout bij nacht: een rang bij de marine. Een schout-bij-nacht in dienst van de Provincie Holland en West-Friesland.


Wie was Gerard Jan Vos?

Aan de hand van de tekst op het bord was de inschrijving in het doopboek van Amsterdam snel gevonden:


Hieruit bleek dat hij de zoon was van Pieter Vos en Margaretha Blom. De kleine Gerard Jan Vos werd door dominee Henricus Vos, op vrijdag 26 november 1717 te Amsterdam gedoopt. Deze predikant was misschien een oom, maar niet zijn opa; de predikant was het jaar ervoor, op 3 mei 1716, vanuit Utrecht naar Amsterdam gekomen. Opa en oma van moeders kant waren de doopgetuigen.
Maar daarmee is er nog geen link gelegd met het rouwbord van Gerard Jan in Schoonhoven!
Daarvoor bracht het Utrechts Archief de doorslaggevende informatie. Een aardige stapel notariële acta zijn daar in te zien of te downloaden tegen een klein prijsje. Daaruit bleek dat Gerard Jan Vos in Utrecht woonde, vlakbij de Wittevrouwenbrug aan de Nieuwe Gracht. Hij had daar een huis, een tamelijk groot aantal rijke eigendommen – waaronder sieraden uit de familie Blom – en een forse pot spaargeld. In het huis woonden ook minstens één dienstbode die bij hem in dienst was en een eigen koetsier! Gerard Jan was vrijgezel. Zijn enige nabestaande was zijn zus, die in Schoonhoven woonde! Aanwijzing 1.
In oude kranten valt nog wat sumieren informatie. En in een biografisch lexicon wordt hij vermeld bij Cornelis de Hoop, als kapitein in 1751 op het marineschip ‘Het Kasteel van Medemblik. Ook was hij in 1754 regent, als wereldlijk (verschillend van geestelijk) broeder van het Cruys-Gasthuis buiten de Wittevrouwenpoot.
Op 29 januari 1782 en 2 februari 1782 lezen we respectievelijk in de Hollandsche Historische Courant en de Middelburgsche Courant dat benoemd is tot ‘Schout-bij-Nagt onder het Edel Mogend Collegie der Admiraliteit van West-Friesland van het Noorder-Quartier, den Kapitein ter Zee, Gerard Jan Vos…” Het jaar van zijn promotie was slechts zeven jaar voor zijn dood; hij werd in dat jaar dus 65 jaar, maar was nog volop actief.

Vlakbij deze Wittevrouwenbrug woonde Gerard Jan Vos
De Wittevrouwenbrug over de Stadsbuitengracht begin 20e eeuw

Handtekening van Gerard Jan Vos

Een vermogend man

Hij had een aardig kapitaal. En… hij dacht na over zijn dood! Want in 1777 liet Gerard Jan (toen nog 'Collonel ten dienste van den Staat') zelfs beschrijven dat zijn dienstbode (Catharina van Setten) en koetsier (Hendrick van Anneveld) (mits zij nog in dienst zijn als hij zou overlijden) een bedrag – 150 gulden én voor elk dienstjaar 25 gulden – meekrijgen als dank en om een nieuw bestaan op te bouwen. Dat gold eveneens voor de eventuele andere dienstboden. Zij mogen dan nog twee maanden ongemoeid in zijn huis blijven wonen. Zijn schilderijen gaan naar zijn neef, notaris Cornelis Anthonij Vos te Utrecht, die ook als executeur testamentair aangesteld wordt. Een oude neef, Johannes Grambusch, rustend predikant te Venlo, krijgt 100 gulden per jaar, levenslang. Neef Cornelis Anthonij Vos moet ook zorg dragen voor het huis, dat de erfgenamen het niet zomaar in beslag nemen, voor de begrafenis zal plaatsvinden. Een eveneens te Utrecht wonende zoon van zijn zus krijgt maar liefst 10.000 gulden! De diaconie zal voor de armen 500 gulden ontvangen.
En dan zijn er nog een aantal legaten die zijn beschreven, die keurig dienen vervuld of opgeëist te worden na zijn overlijden.
Maar… tussen al die zorgvuldig geregelde zaken zat niets over een rouwbord in of een legaat aan de Grote Kerk van Schoonhoven. De enige link is nog steeds zijn zus die hier in de stad woonde.

De link met Schoonhoven

De vraag dringt: wie was deze zus. Zij wordt in de acta genoemd: 'Mejuffrouwe Hermingarda Vos, weduwe van Herman van der Horst in leven predicant te Schoonhoven'. Daarmee hebben we een link naar de Grote Kerk! Aanwijzing 2.
ds. Herman van der Horst ±1718
Dominee Van der Horst was geboren op 16 augustus 1692 te Jutphaas. Na zijn studie theologie werd hij op 17 december 1717 te Amsterdam bevestigd als predikant van de Hollandse gemeente te Smyrna. Op 15 januari 1718 reisde hij erheen vanaf Texel en bereikte Smyrna op 6 april. Hij beschreef zijn wederwaardigheden in een boek en maakte er zelf tekeningetjes bij.[1] [2]
In Smyrna trouwde hij op 26 april 1722 met Clara Catharina Egberts[3], die daar was geboren. Zij was de dochter van Wiert Echberts en Maria Fortnery.
Op 9 maart 1727 vertrok hij naar Jutphaas, werd daar bevestigd op 20 juli. Hij was beroepen in zijn geboortedorp als invaller voor een plots overleden predikant. Maar nog datzelfde jaar nam hij een beroep naar Schoonhoven aan. Daar werd hij bevestigd op 16 november.
Op 12 november 1733 overleed zijn vrouw Clara en ruim een maand later hertrouwde hij al! Op 30 december 1733 trad hij in het huwelijk met de uit Utrecht afkomstige Harmyna Garda, of Hermijngarda Vos, de zus van onze Gerard Jan Vos.

Hermijngarda Vos

Op 30 december 1733 werd het huwelijk van Herman van der Horst[4] en Hermijngarda Vos te Schoonhoven voltrokken. Maar eerst werd de aankondiging van dat huwelijk drie weken lang op zondag afgekondigd, zowel in Schoonhoven als in Utrecht. Merkwaardig genoeg staat er in Utrecht bij vermeld dat dit bericht ook is gezonden aan Amsterdam, de geboorteplaats van Hermijngarda. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat zij wees was en haar toenmalig voogd waarschijnlijk nog in Amsterdam woonde. 
Een snel rekensommetje laat zien dat er dus nog drie weken overblijven, waarin Herman en Hermyngarda elkaar hebben leren kennen, na de dood van Clara. Onmogelijk kort! Was ze soms reeds dienstbode in de pastorie te Schoonhoven? In het register van verhuisde personen in de Krimpenerwaard vinden we Hermijngarda voor het eerst met de vermelding dat zij pas in april 1734 officieel naar Schoonhoven werd overgeschreven. Dat suggereert dat ze er nog niet woonde.
In 1734 zorgde zij er financieel voor dat twee van de zes kinderen uit haar mans eerste huwelijk werden afgelost van de hen toebedeelde voogden. Haar eigen huwelijk met dominee Van der Horst werd gezegend met acht kinderen: twee zoons (waarvan er één jong overleed) en zes dochters.[5]
Op 7 september 1765 — toen de jongste in het gezin nog maar 10 jaar was — overleed dominee Van der Horst: "10 dito (september) 1765: Herman Van Der Horst, in Zijn Eerwaarde leven bedienaar des goddelijke Woords alhier. ƒ 30,–,–. Overleden den 7 dezer."
Hermijngarda stond alleen voor de opvoeding. Daarmee kwam ze op termijn ook zonder inkomen te zitten. Ze blijft in Schoonhoven wonen. Wellicht dat haar varende broer Gerard Jan Vos voogd werd en haar heeft bijgestaan, hoewel ze zelf ook niet geheel onbemiddeld was.
Herman van de Horst was als predikant een graaggeziene man. Hij had een klik met de mensen en tegelijk genoot hij aanzien. Daarnaast was hij ook erg geïnteresseerd in geschiedenis. De stadshistorieschrijver Henricus van Berkum raadpleegde hem ook eens, omdat dominee Van der Horst een handgeschreven document in het Latijn had van het Elizabethklooster aan de Oude Haven. Ook bezat hij een bijzondere collectie munten die hij in 1755 verkocht aan verzamelaar Pieter van Damme te Amsterdam.
Dus de liefde voor geschiedenis van dominee Van de Horst — en wellicht ook die van zijn kinderen — kán ook een aanwijzing zijn: Aanwijzing 3.

Waar werd het rouwbord opgehangen?

Het gemakkelijkste zou zijn, wanneer Gerard Jan Vos de laatste jaren van zijn avontuurlijk leven als rustend zeeman in Schoonhoven zou hebben gewoond – bij zijn zus, die inmiddels weduwe was. En dat er, toen hij hier overleed en in de kerk werd begraven, hier voor hem zo'n rouwbord zou zijn vervaardigd en opgehangen. Dan was alles logisch en duidelijk, behalve dan dat de vraag zou rijzen: waarom moesten de schoonhovenaren juist hém tot in lengte van jaren zich herinneren? Tijd om uit te zoeken waar hij was overleden en — belangrijker nog — waar hij was begraven.
Tot mijn grote verrassing loste het begraafboek van Utrecht twee vragen in één keer op. Op 18 december 1789 werd de vier dagen eerder overleden "Wel Edel Gestrenge Heer Schout bij Nagt" Gerard Jan Vos in de ouderdom van 72 jaar begraven in de Weeskerk te Utrecht. Hij werd in de acte omschreven als 'meerderjarige vryer', wat inhoudt dat hij volwassen was én ongetrouwd. Het bedrag dat voor deze begrafenis moest worden betaald is abominabel hoog: 200 gulden! De meeste mensen waren arm en werden 'ProDeo' begraven. De wat meer vermogenden betaalden een paar gulden tot enkele tientjes. Voor begraven in een stadskerk kwamen wel wat hogere bedragen voor, maar 200 gulden! Dat moet een begrafenis geweest zijn met de nodige staatsie en eer. En… dan komt het: er moest nog 24 gulden worden betaald voor het ophangen van het WAPEN. Aanwijzing 4.

Fragment uit het begraafboek van Utrecht; let op: "het wapen opgehangen ƒ 24,–"

Het epitaaf, rouwbord of wapenbord hing dus eigenlijk in de Weeskerk te Utrecht. Blijft de vraag onverkort staan: hoe is het ooit in Schoonhoven gekomen?

De Reguliers- of Weeskerk aan de Oude Gracht in Utrecht

Van Weeskerk naar Bartholomeüskerk

Ergens op internet wordt met verbazing gesproken over het feit dat dit rouwbord, dat thans in Schoonhoven hangt, de patriottentijd, de Bataafsche Republiek en de Franse overheersing heeft overleefd, terwijl bijna alle wapenborden in de Krimpenerwaard het moesten ontgelden! 

Al die heraldische en militaire eer waren in strijd met de 'Egalité' van de Franse Revolutie.

Immers, wapenborden en graven van adelijke lieden waren in strijd met het 'Egalité' van de Franse revolutie! Daarom wierp men die uit de kerken en hakte de borden aan splinters om ze vervolgens te verbranden. Deze jammerlijke politieke beeldenstorm raasde niet alleen over Holland, maar evenzeer over Utrecht! Dus waar dit bord in die tijd ook hing, het blijft in alle gevallen een wonder dat het nog zó ongeschonden is!


Interieur van de Geertekerk, geschilderd door Johannes Bosboom.
Hier zijn de wapenborden nog zichtbaar
Soortgelijke, grovere uitvoering van het interieur van de Geertekerk door Bosboom; nergens zijn wapenborden te zien!

Zou de kleine Weeskerk wellicht ontkomen zijn aan deze beeldenstorm? Daarmee zou een mogelijk bewijs geleverd zijn voor de zo ongeschonden staat van dit bord. Maar nog niet voor het feit dat het thans in Schoonhoven hangt.
Gerard Jan Vos was ongehuwd. Eén van de drie neefs die zijn zaken voor hem regelden — vooral ook bij en na zijn begrafenis — was Pieter Johan van der Horst. Deze in Schoonhoven geboren zoon van Herman en Hermijngarda was inmiddels 51 jaar en vervulde het ambt van schout en gaardermeester van Galecop, Cranenburgh en Lauwenrecht. Bij testament kreeg hij dat forse bedrag van 10.000 gulden van oom Gerard Jan! Hij had blijkbaar een goede band met zijn oom. Het feit dat hij 'vlakbij' in Utrecht woonde zal daaraan hebben meegewerkt. Hij vormt een mogelijke link: Aanwijzing 5.
Hoe dan? Moeten we Pieter Johan op een drafje naar de Weeskerk zien gaan, om dat wapenbord van zijn oom uit de klauwen van die cultuurbarbaren te redden? Heeft hij dat prachtige bord nog net van de brandstapel buiten op de Oude Gracht weg kunnen grissen? Uit het vuur gerukt: "Hé joh! Dat bord is van mijn oom! Geef hier!" Of kwam hij aanbenen in de hoedanigheid van schout en commandeerde hij zijn rakkers dat die beeldenstorm accuut moest stoppen?
Nou, dat spreekt wel heel erg tot de verbeelding, maar heel waarschijnlijk is het niet. Alleen al, omdat hij een jaar na zijn oom overleed! Evengoed is het onwaarschijnlijk, dat het zo zal zijn gegaan, als je ziet met welke agressie dat verwijderen van al die adelijke symbolen begin 1795 ging. Nee, die Weeskerk – die wat weggestopt zat achter het aan de Oude Gracht gelegen kloostercomplex, dat tot weeshuis was omgebouwd – is hoogst waarschijnlijk in die tumultueuze weken, begin 1795, aan de aandacht van de 'beeldenstormers' ontschoten. Zo hebben ze wel de Geertekerk geplunderd en de Domkerk geruïneerd, maar de Weeskerk bleef waarschijnlijk ongedeerd. Wat dan?
Even na 1800 raakte de kerk in onbruik en in 1864 werd de kerk geheel gesloopt[6]. In de Haarlemsche en de Utrechtsche Courant van 1820 werden oproepen geplaatst aan nabestaanden en rechthebbenden van de graven die zich in de Weeskerk bevinden. Mensen moesten zich melden bij enkele genoemde personen voor de herbegrafenis van de daar begravenen etc. En dat was niet de eerste oproep. Het kerkgebouw kreeg een geheel andere bestemming en de graven werden geruimd of verplaatst.
Waar moest dat rouwbord heen? Hermijngarda van der Horst-Vos was een half jaar na haar broer overleden, op 23 mei 1790. En later dat jaar overleed ook haar zoon Pieter Johan in Utrecht[7]. Echter, verschillende van haar kinderen en kleinkinderen woonden nog wel hier in Schoonhoven. Zij waren de rechthebbende nabestaanden en hebben het daarom waarschijnlijk gekregen; maar zo'n bord hoort in een kerk thuis, niet in een woonkamer. De goede herinneringen aan dominee Van der Horst hebben er — misschien vergezeld met een mooi geld bedrag uit de nalatenschap van Gerard Jan Vos — toe bijgedragen dat het bord alhier werd opgehangen. Alle overige wapenborden waren immers verdwenen uit dit patriottenbolwerk? Of…


Of ging het tóch anders?

Ik was al bijna aan de afronding van dit artikel toe, toen een opmerkelijk gegeven mijn aandacht trok. Ik veronderstelde eerder dat de Weeskerk aan de aandacht van de 'beeldenstormers' was ontschoten. Maar de Bataafsche Republiek kende ook een voorspel: de Opstand in 1785. Juist bij de Wittevrouwenbrug, waar Gerard Jan Vos woonde, en in de Weeskerk gebeurde iets merkwaardigs. Een van de vroege brandhaarden van opstand tegen het stadhouderlijk systeem ontvlamde daar in de Domstad, sterker nog: een opstandig onderdeel van de schutterij richtte – later ook in andere steden in ons land – een Exercitie Genootschap op. En waar hielden zij vergadering en oefening? Nota bene in de Weeskerk! Vier jaar later zou onze Gerard Jan Vos er worden begraven. En ook zou juist dáár een wapenbord compleet met de wapens van zijn kwartierstaat[8] worden opgehangen! In het hol van de leeuw, zou je zeggen, hoewel dan inmiddels de Opstand is geluwd tot 1795. Is dat een streep door mijn veronderstelling hoe het kan zijn gegaan?
Graag citeer ik een stukje uit een artikel dat tamelijk kort en bondig vertelt wat er in deze jaren gebeurde in de stad Utrecht[9]:

"De 'vroedschap' (het stadsbestuur) van Utrecht, dat in het stadhuis zetelde, wilde af van de grote macht van Willem V. Maar de 'aristocratische patriotten' van de vroedschap waren niet van plan de macht te delen met de burgers. De burgers zelf, de zogenoemde 'democratische patriotten', dachten daar uiteraard anders over. Georganiseerd in de schutterij onder leiding van de 26-jarige student Quint Ondaatje, eisten zij een nieuw bestuursreglement, waarmee ook gewone burgers invloed zouden krijgen op het bestuur van de stad. Toen in februari 1785 een plek vrijviel in de vroedschap, eisten de burgers dat die zou worden opgevuld door een medeburger. Om hun eis kracht bij te zetten werd het toenmalige stadhuis omsingeld door stadsbewoners. Niet allemaal even nuchter meer en gewapend met knuppels en ander wapentuig, vormden ze een intimiderende meute. In december van dat jaar werd burgemeester Loten bij het stadhuis belaagd, toen duidelijk werd dat de vroedschap niet wilde toegeven. Zijn kleren werden hem letterlijk van het lijf gescheurd en hij wist maar nauwelijks naar zijn huis te ontkomen. In maart 1786 werd uiteindelijk het nieuwe reglement schoorvoetend goedgekeurd, maar het zou tot oktober duren voordat raadsleden die volgens het nieuwe stelsel gekozen waren beëdigd werden. Dat gebeurde op de nabijgelegen Neude […] er werd feest gevierd, samengeschoold, geparadeerd en geprotesteerd. Voor de beëdigingsplechtigheid van 12 oktober werd een versierde tempel geplaatst, bekroond met een zinnebeeld van de Faam. Op de Domtoren wapperde de rood-witte stadsvlag en om de feestvreugde te verhogen werd Willem V in de vorm van een stropop demonstratief de gracht in gegooid.
[…] De stadhoudersgezinde facties in het land lieten zich echter niet onbetuigd. Ze riepen de hulp in van de koning van Pruisen, de zwager van  Willem V. In augustus 1787 sloegen de Utrechtse patriotten halsoverkop op de vlucht voor diens troepen. Huzaren bezetten de stad en de afgezette vroedschapsleden, die een jaar eerder naar het stadhoudersgezinde Amersfoort waren uitgeweken, werden weer in hun posities hersteld. Vooraanstaande Utrechtse patriotten, zoals Ondaatje, Eyck en De Ridder, werden voorgoed uit de stad verbannen.
In 1793 verklaarde Frankrijk de oorlog aan de Republiek. In januari 1795 trokken Franse troepen Utrecht binnen. […] Nu het credo 'Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap' ook in Utrecht weerklonk, vonden veel burgers het tijd geworden af te rekenen met de aristocratie. In de Domkerk ging men wel erg ver: naast wapenborden werd  hier de graftombe van de gravin Van Solms vernield. Haar kist werd zelfs opengebroken. In de Buurkerk werden de wapenschilden weggehaald omdat in de kerk broodbakovens voor de Franse soldaten gebouwd werden. Hoewel sommige wapenborden nu weer in de kerken hangen, zijn de meeste in de Franse tijd verloren gegaan."

Patriotten in 1786 op de Neude in Utrecht

Over wat er allemaal precies gebeurde, ook in de Weeskerk, lezen we in "De Patriottentijd"[10].

"Den 20en Maart (maandag) vergaderde 's morgens ten 8 uuren de 8 burgercompagniën, met eenige weynige wagtvrijen en uytkopers, yder op hare bijsondere loopplaatsen; terwijl het de geheele dag zeer sterk sneeuwde, trokken de burgercompagniën in de naastgelegene kerken. De compagnie Turkijen met de Handvoetboog bleef den geheele dag in de open lugt op hare loopplaats voor het stadshuys staan; de comp. 't Papenvaandel trok na het academie; de comp. 't Fortuyn trok na de Janskerk; de comp. de Bloedkuyl trok in de stal van de Hr. Ontfanger Kien, staande over de Wittevrouwebrug, alwaar de loopplaats der comp. is; de comp. de Swarte Knechten waren vergaderd in de Mariakerk; de comp. de Oranjestam trok na de Weeskerk; de comp. de Pekstokken na de Geertekerk."

De Weeskerk was voor deze groep schutters geen onbekende plek. Ze hadden er sinds 1783 hun domicilie[11].

"Op 6 februari 1783 werd het Utrechtse exercitiegenootschap 'Pro Patria et Libertate' opgericht. Het was in enkele weken tijds ontstaan uit een kleine kern van patriotse enthousiastelingen die zich in de Reguliers- of Weeskerk aan de Oude Gracht op eigen gelegenheid in het omgaan mel wapens gingen oefenen, in afwachting van een eventueel herstel van de schutterij. Het genootschap telde weldra 170 leden, onder wie verscheidene personen die spoedig naam zouden maken als patriotse activisten. Verwonderlijk was dat niet, want zij die het meest ijverden voor de weerbaarheid van de burgerij waren vanzelfsprekend het meest geporteerd voor de politieke bewustwording van die burgerij en voor de oppositionele politiek die aan het verlangen naar burgerwapening ten grondslag lag. Tot deze opvallende figuren behoorden de twee vrienden Pieter Philip Juriaan Ondaatje en Bogislaus Frederik von Liebeherr, beiden studenten aan de Utrechtse universiteiten beiden afkomstig uit Oost-Indië, respeclievelijk uit Ceylon en Makassar. Vooral Ondaatje (1758-1818), zoon van de Tamilse gereformeerde predikant W.J. Ondaatje en zijn Amsterdamse echtgenote Hermina Quint, in 1782 gepromoveerd in de filosofie en sindsdien rechten studerend, zou een voor Utrecht cruciale politieke rol gaan spelen. Otto Dirk Gordon, kapitein-luitenant (plaatsvervangend compagniecommandant) van de schutterijcompagnie 'De Handvoetboog', werd benoemd tot commandant van het genootschap met de rang van kolonel en maakte daarmee zijn entree als de belangrijkste militaire bestuurder in de kring van de Utrechtse patriotten."

in 1783 werd er zelfs een boekje uitgegeven met de titel 'Bericht van het Genootschap ter oeffening in den wapenhandel, opgericht in de Reguliers of Weeskerk binnen Utrecht'[12].Zij zaten daar dus al enige tijd in die Weeskerk. Deze kerk behoorde wel bij het weeshuis – dat vanaf 1796 het Gereformeerd Burgerweeshuis werd genoemd – maar er werden niet alleen wezen begraven. Vanwege een aardige inkomstenbron voor het weeshuis, werden er ook burgers begraven.
Wel, het tumult in deze kerk doofde dus in 1787, twee jaar voor het overlijden van Gerard Jan; en de rust leek weer te keren. Niet geheel logisch dat hij daar werd begraven; de kerk ligt immers een kwartier lopen van zijn woning, in de binnenstad, langs de Oude Gracht. Waarschijnlijk dat zijn mooie gift aan het weeshuis er toe heeft bijgedragen dat men hem wilde blijven herinneren middels dat rouwbord of epitaaf. En ongetwijfeld had hij reeds een band met de regenten van het weeshuis of enkele wezen die er woonden. Had hij in zijn jeugd ook niet in een weeshuis gezeten?
Toch zou je verwachten dat de politieke 'beeldenstormers' in 1795 weer hun honk opzochten en dat ze ook daar in de Weeskerk alle wapenborden aan splinters zouden slaan. Evenwel is er geen splinter van het rouwbord af! Het is in prima conditie.
In 1795 leefde Pieter Johan ook al niet meer. En als hij al een meerderjarig kind had op dat moment, dan nog zou die het bord in die periode hebben moeten laten 'onderduiken' in Utrecht en niet in Schoonhoven. 
De ontruiming van de Weeskerk – begin negentiende eeuw – lijkt de meest waarschijnlijk oorzaak, dat het bord naar de rechtmatige eigenaar is gegaan: de erven Van der Horst-Vos te Schoonhoven. Hoewel…

Het placaat van 1795

Nog één detail moet hier worden genoemd. Eind januari 1795 wordt er een placaat uitgevaardigd, waarin het verboden wordt om in openbare gelegenheden je familiewapen te laten zien. Gedoeld werd voornamelijk op de graven en wapenborden in kerken. Er wordt een deadline gesteld: vóór 1 september 1795 moeten alle familiewapens en titels van personen verdwenen zijn. En let dan op wat er bij staat: rechtmatige eigenaars mogen wapenborden etc. komen ophalen bij de betreffende kerken en openbare gebouwen. Ook in Schoonhoven werd dat afgekondigd. "31 augustus 1795. Er is in de couranten geadverteerd voor de geenen die zouden vermeenen enig recht van ijgendom op de wapenborden hangende in de kerk te hebben, waarbij zich niemand gemeld heeft, waarna verzocht is de timmerman de borden te laten verwijderen." Dit staat te lezen op de site HOGENDA. Op 23 september wordt er bevel gegeven de afgenomen wapenborden in de kerk publiek te verkopen. In het kasboek van de kerkmeesters staat begin 1796 heel sumier het volgende opgetekend: "Verkoope van de Wapen Borden na aftrek van de kosten: ƒ 16,14,–" (die prijs betekent: 16 gulden en 14 stuivers en 0 penningen = ƒ 16,70; een belachelijk klein bedrag). In de kerk liggen thans nog enkele grafzerken, waarop wel het contour van een wapen zichtbaar is, maar het wapenteken is ervan verdwenen: weggekrast of weggebikt.

Het placaat dat januari 1795 in Holland werd gepubliceerd
In Zeeland leidde dat ertoe dat iemand in allerijl alle rouwborden heeft uitgetekend, uit drang om de geschiedenis te bewaren; het is hem gelukt! Maar… dit geeft aan dat die borden dus wel weggehaald moesten worden. En soms werden ze netjes weggeborgen. Zo hoorde ik onlangs van het dorpje Moordrecht, waar een groot aantal wapenborden werden verstopt bij een bakker, of een slager of bij een timmerman op de zolder in zijn werkplaats. Zo ging het dus op sommige kleinere plaatsen.
Heel dit vandalisme had zijn primeur in Utrecht en Haarlem. Met name in de Domkerk werd flink veel vernield. Vervolgens werd in die steden – kort daarop ook in Amsterdam en Dordrecht en uiteindelijk in heel het land – afgekondigd dat deze beelden, ornamenten, monumenten en wapenborden zouden worden gekuist van titels en wapens of geheel verwijderd worden. Familieleden konden de borden van hun overleden dierbaren ophalen. En als daarna de kerkmeesters niet gehoorzaamden aan dit bevel, zouden ze een forse boete riskeren.
Twee interessante passages uit het placaat:

"9. Dat voor den 1. September 1795 alle Wapens en Rouwkassen / door of van wege de Eigenaars derzelven ten hunnen koste / doch onder opzicht der respective Kerkmeesteren / uit de Kerken zullen mogen worden weggehaald / en dat de overblyvende / voor de maand October / ten behoeve der Armen of Kerken van elke Plaats zullen worden geamoveerd."

"11. Dat mede voor den 1 september 1795 van de Voorgevels van alle huizen en andere Gebouwen alsmede van alle koetsen / jachten en andere ry- of vaartuigen / door de respective Eigenaars zullen moeten worden weggenomen of uitgehouwen alle Wapenschilden en Ornamenten van heraldie / op poene / dat zulks in de voorsz maand / op ordre der Municipaliteit / doch ten kosten der Eigenaars / zal worden ter uitvoer gebragt."

Het decreet betrof dus het gehele leven: zelfs op rij- en vaartuigen of huizen mochten geen statussymbolen meer worden getoond! Eigenlijk moeten we tóch constateren dat ook de Weeskerk niet aan dit decreet zal zijn ontsnapt. Als het wapenbord niet in het weeshuis opgeborgen heeft gelegen (wachtend op betere tijden), dan moet toch een bekende of familielid zich naar de Weeskerk hebben gewend (of tot de betrokken bevelhebbers) om het familiestuk in veiligheid te brengen. Het zou dus kunnen zijn dat het wapenbord al in 1795 naar Schoonhoven is verhuisd. Maar in ieder geval is het toen nog niet in de kerk opgehangen, want anders zou het hier per direct zijn verwijderd, verkocht of versplinterd.

Tenslotte…

Het definitieve bewijs voor het ophangen van het bord kán worden geleverd door het notulen- of kasboek van de Kerkmeesters van de Grote of Bartholomeüskerk van Schoonhoven. Die notulering en kostenopgave te vinden, brengt ook de exacte datum aan het licht, wanneer dat heeft plaatsgevonden. Echter, in het boek stond meestal alleen 'materiaal' of 'arbeid' en dan de naam erbij geschreven. Niet wat die of gene precies heeft gedaan. Dus de kans dat je hier iets over vindt, is tamelijk klein!

Die haak werd hier dus pas in de dertiger jaren van de 20e eeuw geslagen.
Het robuuste en hoogstwaarschijnlijk flink zware rouwbord is slechts enkele centimeters dik.

Zo vormde het wapenbord van de voor Schoonhoven tamelijk onbekende Gerard Jan Vos een lange neus naar die dwaze periode, waarin ieder die niet gelijk wilde zijn aan anderen, erachter kwam dat gelijkheid en vrijheid en broederschap ook zo hun grenzen kenden!



[1] Te Smyrna is hij bevestigd door zijn voorganger Th. van der Vecht, die toen tevens zijn afscheid nam.
[2] Een handschrift van hem was in het bezit, van zijn kleinzoon Ds. Herman van Lil (overl. te Maasdam in 1855), zoon van zijn dochter Ermingard (Hermyngarda); het heeft tot titel: Kerkelijke aanteekeningen rakende de Ned. Geref. Gemeente in Smyrna... en is gedrukt in Archief voor kerkelijke geschiedenis. VII (Leid.1847), 168-176.
[3] Hun zoon Hendrik Daniël van der Horst was predikant te Maartensdijk en in Oost-Indië; hij werd geboren in Smyrna in 1722; werd lidmaat in 1742, studeerde in 1745 te Utrecht en keerde oktober 1749 terug en vertrok 1750 naar Maartensdijk. Hij overleed in 1756 in Batavia, Oost-Indië. Daarnaast hadden ze nog twee zoons (waarschijnlijk jong overleden: Gerard Wierd (of Wiard volgens het doopboek), gedoopt 25-3-1728 te Schoonhoven; Jan Derveau, gedoopt 22-6-1732) en ook drie dochters (onbekend, geboren in Smyrna; Susanna Maria, gedoopt 27-3-1729 te Schoonhoven; Cijbelle Carolina, gedoopt 22-4-1731 te Schoonhoven); twee dochters zijn in Oost-Indië overleden. Lees meer over Herman van der Horst op  www.dbnl.org/tekst/bie_005biog04_01/bie_005biog04_01_0168.php
Toen zoon Jan Derveau werd gedoopt was 'mejuffrouw Elisabet van der Horst' getuige, waarbij stond aangetekend "tegelijk representeerende Den Heer Jan Derveau in Smyrna". Het gaat hier waarschijnlijk om de zus van dominee Van der Horst, die dus ook in Smyrna woonde. Bij de doop van Cijbelle Carolina was een bijzonder iemand getuige: "MeVrouwe Egerie Adrjane Cijbelle, Geboore Baronesse De Gendt, Eghtgenoote Van Den Heer Carel Van Belle, Dorssaard der Hooge en Vrije Heerlijkheuyd Langerak".
[4] Hij schreef o.a. een lijkrede op Daniel Jande Hochepied (overl. te Smyrna 10 Nov. 1723), die verscheen als: De Zaelige uitkomste... (Utr. 1724).
Er bestaat een geschilderd portret van Herman van der Horst in ambtsgewaad uit 1717, dat beschreven is in De Nederlandsche Leeuw XLIII (1925), 63, 128. Het gaat waarschijnlijk om een schilderij, waarop hij vrij klein staat afgebeeld (zie dit detail hierboven); het complete schilderij is te vinden op www.rijksmuseum.nl/en/collection/SK-A-4085 "Schilderij uit 1723 van de ontvangst van de Nederlandse consul Daniel Jan baron de Hochepied door de kadi, de hoogste islamitische rechter van Smyrna. Op de achtergrond ziet men Smyrna liggen. De Hochepied, gezeten op een Europese stoel, heeft gezelschap van een grote groep handelslieden, een dominee en drie tolken. De dominee, gekleed in een zwarte toga met bef, staat achter De Hochepied en voor de handelslieden: hij doet er toe. Waarschijnlijk gaat het om Herman van der Horst, van 1718 tot 1727 predikant van de Hollandse gereformeerde gemeente in Smyrna. Hij heeft de geschiedschrijving gediend met een verslag van zijn verblijf in Smyrna, Kerkelijke aanteekeningen rakende de Ned. Geref. Gemeente in Smyrna, en met het publiceren van de lijkrede op consul De Hochepied, die kort na zijn bezoek aan de kadi overleed." (uit artikel ND 2012)
[5] Allen te Schoonhoven gedoopt: Margareta Maria, 26-12-1736 (getuige 'MeJuffrouw Maria Vos, weduwe, den Heer Johan Kuhnen te Dulken); Pieter Johan, 18-11-1738 (getuige: De Heer Johan Grambusch en MeJuffrouw Janna Catharina Vos, deszelfs HuijsVrouw te Venlo)); Hermijngarda Johanna, 23-2-1741; Maria Geertruijd, 8-11-1744; Herman Eliza, 22-1-1747; Jubila Salome, 23-10-1748; Anna Dana, 26-11-1752; Clara Louisa, 10-2-1754. Herman vertrok 21-1-1789 naar Rotterdam. Hermijngarda Johanna trouwde met Dirk Willemse van Lil, kregen vijf kinderen en vertrok 20-4-1781 naar Rotterdam. Jubila Salome vertrok 20-8-1805 naar Katwijk aan den Rijn.
[7] Hij wordt op 15 oktober 1790 begraven voor 42 gulden in de Buurkerk; er wordt ook 16 el laken gescheurd. Hij woonde op de Corte Nieuwstraat en laat twee minderjarige dochters na (waaronder Johanna Geertruijd), maar hoogstwaarschijnlijk ook een meerderjarige zoon Pieter.
[8] Een kwartierstaat is een deeltje van iemands stamboom, waarin die persoon, zijn ouders en zijn vier grootouders staan vermeld. Als de wapens van Gerard Jans kwartierstaat op het wapenbord staan, worden dus de vier familiewapens van zijn grootouders bedoeld: Vos en Sipman van vaders kant en Blom en Van Campen van moeders kant.
[10] bron: H.T. Colenbrander, De patriottentijd. Hoofdzakelijk naar buitenlandsche bescheiden. Deel 2: 1784-1786. Martinus Nijhoff, Den Haag, 1898. Ook digitaal te raadplegen: http://www.dbnl.org/tekst/cole002patr02_01/cole002patr02_01_0010.php

[11] Zie 'Pieter 't Hoen en de Post van den Neder-Rhijn (1781-1787): een bijdrage tot de kennis van de Nederlandse geschiedenis in het laatste kwart van de achttiende eeuw', P.J.H.M. Theeuwen, Uitgeverij Verloren, 2002

1 opmerking:

  1. Leo, wat heb je dit prachtig verteld! Het is erg aangenaam om te lezen en je zoektocht naar de feiten heb je mooi breed opgezet. Frustrerend dat er geen sluitend antwoord komt? Nee, het is een mooi verhaal met een nog steeds open einde. Publicatie-waardig!

    BeantwoordenVerwijderen