zaterdag 30 november 2013

Een kerkelijke visitatie van Gouda en omstreken in 1567

Auteur: C.R. Schoute
Verschenen in de Historische Encyclopedie Krimpenerwaard, jaargang 22 (1997) - pagina 38-42
Het betreft vertaling uit het latijn van het verslag in arch. bisschoppen van Utrecht inv.nr. 534 (uitg. door F.A.L. ridder van Rappard en S. Muller Fz. in Werken HG 3.29 (Amsterdam 1911))


Het hier volgende verslag van de kerkvisitatie van het dekenaat tussen IJssel en Lek in 1567[1] geeft een beeld van onze streek aan de vooravond van de 80-jarige oorlog. Daarom heb ik het uit het latijn vertaald, zoveel mogelijk letterlijk.


Het kapittel van Sint Salvator of Oudemunster te Utrecht stamde uit het eind van de 11e eeuw, het was een belangrijk genootschap van hoge geestelijken; in totaal waren er negen van die kapittels in het bisdom Utrecht. De proost (voorzitter) van Sint Salvator was tevens aartsdiaken; hij bezat uit dien hoofde de kerkelijke rechtsmacht over een aantal gebieden, o.a. over het dekenaat tussen IJssel en Lek bij Gouda. Dat dekenaat omvatte zeventien parochies:[2]

de steden Gouda en Schoonhoven, bewesten de Hollandse IJssel: Moordrecht (met Gouderak), Nieuwerkerk, Capelle aan den IJssel,
in de Krimpenerwaard: Haastrecht, Gouderak (onderdeel van Moordrecht), Ouderkerk aan den IJssel (inclusief Krimpen aan den IJssel en Stormpolder), Krimpen aan de Lek, Lekkerkerk (met Zuidbroek), Berkenwoude, Bergambacht (met ’s-Heeraartsberg en Ammerstol),  

bezuiden de Lek: Langerak, Nieuwpoort, Groot-Ammers, Streefkerk, Brandwijk en Nieuw-Lekkerland.

De politieke en kerkelijke troebelen van het “wonderjaar” 1566 waren aan deze streek niet ongemerkt voorbij gegaan. De belangrijkste man in de Krimpenerwaard, Willem van Nyevelt, dijkgraaf[3] en heer van Bergambacht, ’s-Heeraartsberg, Ammerstol en Berkenwoude ondertekende in 1566 als een der eersten het Smeekschrift der Edelen en moest later in dat jaar vluchten. De pastoors van Brandwijk, Berkenwoude en Schoonhoven waren ketters en hadden zich uit de voeten gemaakt. Van de pastoor van Bergambacht, het dorp van Willem van Nyevelt, horen we niets, die zal ook wel gevlucht zijn.[4] In juli 1567 bracht proost Herman van Rennenborgh een inspectiebezoek aan het dekenaat tussen IJssel en Lek; de orthodoxie had weer de overhand en er moest orde op zaken worden gesteld maar de proost kon niet meer dan de helft van zijn pastoors laten ondervragen over de toestand in hun parochie, het beheer van de kerkegoederen en het gedrag van hun collega’s. Over die laatsten horen we of zij goede katholieken waren of ketters en of zij zich wel als nette celibatairen gedroegen, een aantal nam dat niet zo nauw; de pas to or van Ouderkerk zou zelfs iets met zijn beide zusters gehad hebben maar dat is in de 16e eeuw al doorgehaald.

Van de 17 pastoors ontbraken er dus drie of vier die gevlucht waren:

Schoonhoven, Berkenwoude, Brandwijk en Bergambacht.

Van enkele anderen weten we niet waarom ze er niet waren: op de pastoor van Moordrecht viel wel wat aan te merken; over Krimpen aan de Lek wordt niets gezegd, was de plaats vacant? Ook Langerak was afwezig. De pastoor van Nieuwpoort was er wel maar hij werd niet ondervraagd. Gehoord werden slechts negen van de zeventien heren, ze hebben, behalve de pastoor van Gouda, hun verklaringen ook ondertekend. Eerst kwamen de vijf ‘braven’ aan het woord: de pastoors van Gouda, Haastrecht. Capelle en Ouderkerk (het viel waarschijnlijk wel mee met die zusters) en vooral de held van deze visitatie, Simon Jacobsz “onwaardig pastoor van Lekkerkerk” wiens kerk door zijn parochianen was geplunderd en die met de dood was bedreigd maar die zich kranig had geweerd. Het schijnt dat alleen in Lekkerkerk in 1566 een beeldenstorm heeft plaats gehad. Daarna kwamen de pastoors van Streefkerk. Nieuw-Lekkerland. Nieuwerkerk en Groot-Ammers. Zij waren aanzienlijk korter van stof en de laatste drie moesten beloven de bij hen inwonende vrouwen weg te sturen.



Hier volgt de tekst:



Visitatie verricht te Gouda door de eerwaarde edele heer
heer Herman van Rennenborgh, proost en aartsdiaken van de kerk van Sint Salvator te Utrecht in het jaar 1567



Op maandag 28 juli zijn alle pastoors onder het kerkdistrict tussen IJssel en Lek bijeengeroepen en heeft broeder Adriaan van Leuven een preek gehouden. Hierna heeft de proost door zijn fiscus[5] de synodale statuten laten afkondigen en vervolgens zijn genoemde pastoors door de fiscus opgeroepen. Daarop heeft de officiaal[6] in tegenwoordigheid van die pastoors een uiteenzetting gegeven over de belastingen die de proost rechtens en volgens oud gebruik toekwamen opdat zij hem met niet minder eerbied zouden ontvangen dan zijn voorgangers, wat ze allen beloofden te zullen doen; wat betreft de belastingen vroegen ze een jaar uitstel van betaling te geven, behalve de pastoor van Nieuwpoort die beweerde dat de heer van Langerak fungerend pastoor was.[7]

Op dinsdag 29 juli is de pastoor van Gouda, M. Jodocus Burgois aan de hand van een vragenlijst ondervraagd; op de vraag naar de zeden en de leer van zijn buurpastoors antwoordde hij dat de meeste pastoors weinig eerbaar leefden en dat er over hun leven en hun leer veel schandaal was; de meesten woonden bovendien, in strijd met de synodale statuten en de besluiten van het Concilie van Trente, niet ter plaatse. Onder andere woonde Cornelis Egidiuszn, pastoor van Moordrecht. daar niet en hij leidde een weinig fraai leven. Verder dat de pastoor van Brandwijk in concubinaat leefde en niet in zijn parochie woonde. Maar in Lekkerkerk was de pastoor in zijn rechten verkort en en ook trad hij op als plaatsvervanger van de pastoor van Berkou, de eerder vermelde voortvluchtige ketter in wiens plaats men een in concubinaat levende afvallige had gesteld die toestond dat zijn eigen kinderen door Geuzen en sectariërs werden gedoopt. Verder dat de pastoor van Nieuwerkerk een afvallige was die met een vrouw samenleeft. Ouderkerk is van slecht gedrag en het gerucht gaat dat hij iets heeft met twee zusters.[8]



[Groot] Ammers gedraagt zich weinig fatsoenlijk, eerder als een soldaat dan als een pastoor. Verder zijn in deze plaats [d.w.z. Gouda drie afvallige monniken aktief, een uit een klooster van Oudewater, wiens vader een kuiper is, genaamd Jodocus, de andere twee zijn gevlucht uit Leiden, ze zijn woonachtig in Gouda. Verder gevraagd of hij tevreden was over de stichtingen die met vrome giften van de mensen gesticht zijn antwoordde hij met de fabrieks-meesters[9] afgesproken te hebben dat die hem over alles schriftelijk rekening zouden afleggen. Tevens is met toestemming van de deken een huwelijk gesloten tussen ....[10] die elkaar in de vierde graad verwant waren;[11] dat huwelijk is gesloten door de notaris van de deken in minachting van de pastoor, zonder pauselijke dispensatie. Wat betreft de Goudse priesters, die zijn redelijk.[12]

Heer Dirk, fungerend pastoor wonende te Haastrecht, ondervraagd over de zeden van zijn parochianen, antwoordde dat bijna allen katholiek zijn op twee of drie na, waaronder de schout en zijn gezin die weinig oprecht zijn. De tweede is een kleermaker, Dirk Gerardszn, die de partij der Geuzen aanhangt. En verder is er een zekere Pancratius, een bekend overspelige. Gevraagd of de kerkegoederen goed werden beheerd en of hij tevreden was over de stichtingen zei hij dat hij niet beter wist of alles werd goed beheerd. Gevraagd of de fabrieksmeesters rekening aflegden antwoordde hij dat zij dat niet deden, de proost spoorde hem aan ze daartoe te bewegen. Ondervraagd over zijn buur-pastoors, hoe die zich gedroegen, of ze katholiek waren etc. antwoordde hij dat hij daarover niets wist dan uit verhalen van anderen. De kapelaan die nu door Willem van NyeveJt als vervanger is aangesteld is weinig oprecht, een afvallige die openlijk met een vrouw samenwoont en die zijn kinderen onlangs op zijn Geus heeft laten dopen in Vianen, zoals zijn vriendin aan de pastoor van Lekkerkerk verteld heeft. De pastoor van Brandwijk resideert niet ter plaatse en heeft een weinig oprecht vervanger die aan Dirk Gerards de bovengenoemde Geus verboden ketterse boeken heeft geleend. Ook zei hij dat de pastoor van [Groot] Ammers met een vrouw samenwoonde. Verder dat ook de pastoors van Nieuw Lekkerland en van Nieuwerkerk met vrouwen samenleefden.

Dirk Cornelisz pastoor te Haastrecht.



Heer Georgius Eustachii, kapelaan te Capelle legde de eed van gehoorzaamheid en eerbied af aan de proost en zwoer alle ketterijen af die door alle concilies en door het laatste concilie van Trente zijn veroordeeld en onderwierp zich aan de besluiten van die concilies. Gevraagd naar de zeden van zijn parochianen zei hij dat zij zich allen krachtig voor de kerk van God inzetten en haar tegen de vijanden van het geloof verdedigden waar het katholieke geloof hen gepreekt werd; die vijanden en vooral pastoor Adriaan van IJsselmonde probeerden in zijn parochie het Calvinisme en de Geuzerij in te voeren. Gevraagd of de kerkelijke goederen goed beheerd werden zei hij dat die uitstekend werden beheerd en dat daarover aan pastoor en schepenen rekening werd afgelegd. Gevraagd naar de pastoor van Ouderkerk zei hij dat die zich flink weerde en met gevaar voor eigen leven het katholieke geloof verdedigde. Over de pastoor van Nieuwerkerk wist hij niets te melden omdat hij geen enkel contact met hem had.

Gevraagd of de pastoor van Nieuw Lekkerland daar tegenwoordig geen kapelaan nodig had, zei hij van naburige katholieken gehoord te hebben dat hij zich in deze afvallige tijd heel goed gedragen had en het katholiek geloof had verdedigd.

(Eigenhandig monogram)



Heer Hendrik Hendriksz, pastoor van Ouderkerk aangesteld door de proost, heeft ook in mijn handen gehoorzaamheid gezworen aan de paus en de proost en aan alle decreten en speciaal aan die van het concilie van Trente, elk voor zich, die het katholieke geloof, de sacramenten en de riten van de kerk, de zeden en hervormingen betreffen en hij veroordeelde en verwierp alle ketterijen die veroordeeld zijn door de geheiligde regels, de algemene concilies en vooral door het concilie van Trente. Gevraagd naar de zeden van zijn buren en parochianen waarvan sommigen met Pasen niet ter communie waren gegaan zei hij dat zij later na Pasen, na te zijn terechtgewezen, wel ter communie gegaan waren maar dat velen door de pastoors van IJsselmonde en Berkou bedorven zijn. Gevraagd naar zijn buur-pastoors zei hij dat de pastoor of kapelaan die door Willem van Nyevelt was aangesteld een afvallige was maar dat hij, nu zijn buren daartoe teruggekeerd waren, weer katholiek preekte. Ook hij vertelde dat de pastoor van Brandwijk daar niet woont en daar als plaatsvervanger een zekere Dirk gehad had, een ketter die aan het hoofd stond van de ketters daar, die heel het dorp heeft aangestoken. Over de nieuwe kapelaan weet hij niets. Over de kerkegoederen en of die goed worden beheerd zei hij dat men tot nu toe gewoon geweest was rekening af te leggen aan pastoor, schout en gezworenen wat ze deze laatste keer volstrekt geweigerd hebben.

H. Hendriksz van Haastrecht



Heer Symon, pastoor te Lekkerkerk, heeft zoals de voorgaande pastoor gehoorzaamheid beloofd en navolging van de conciliebesluiten en hij veroordeelde en verwierp etc.[13] in handen van de officiaal, onder belofte dat te bezweren. Ook ondervraagd over de zeden en de rechtzinnigheid van zijn parochianen zei hij dat hij met gevaar voor zijn leven deze winter in zijn kerk gebleven was en dat veel van zijn parochianen met ketterij waren besmet en dat ze afgelopen winter zelfs bij klaarlichte dag ingebroken hadden in zijn huis en hem hadden willen doden. En zelfs hebben sommigen van hen diezelfde Katharijnedag[14] de kerk opengebroken en de beeden en schilderijen naar buiten gegooid en ze buiten de kerk in de herberg met de grootste schande en minachting verbrand. Gevraagd naar de daders zei hij dat dat waren Pieter Pieterszn bijgenaamd Pack en Hendrik Hugenzn met hun aanhangers. Hij zei dat zijn buren en parochianen bedorven waren door het preken van de nu gevluchte pastoor van Berkou, door de pastoor van Schoonhoven[15] en door lieden uit Rotterdam en Delft. Hij zei dat de kerkfabrieken oprecht waren maar dat zij met de armmeesters onderling rekening aflegden waardoor de armengoederen niet zo goed beheerd en bestuurd werden als goed zou zijn, ja dat er zelfs veel verkwist werd. Gevraagd naar de zeden van zijn buur-pastoors zei hij dat de nu gevluchte pastoor van Berkou de aanvoerder was van aile oproerigen en dat zijn door Willem van Nyevelt aangestelde plaatsvervanger een ketter, een Geus en een afvallige was die zijn kinderen door de ketters te Vianen had laten dopen zoals diens dienstbode aan hemzelf verteld had. Maar hij voegde daaraan toe dat dit huns ondanks was gebeurd en dat zij zich later met de katholieke kerk verzoend hadden.

Simon Jacobs, onwaardig pastoor te Lekkerkerk

Dezelfde pastoor zei later nog dat heer Daniël, pastoor van Brandwijk en kapelaan van Lekkerkerk, weinig oprecht was en zijn parochianen tot afval aanzette.

Heer Leonard, pastoor van Streefkerk, heeft plechtig onderworpenheid en eerbied beloofd aan de paus en aan de proost en navolging van de conciliebesluiten etc. Vervolgens zei hij desgevraagd dat zijn parochianen allen met Pasen ter communie gekomen waren behalve het gezin van Johan Adriaanszn dat niet langer ter communie kwam maar ze hielden ook geen communie met de afvallige Geuzen. Hij zei verder dat zijn kerk geen vaste inkomsten bezat maar dat de fabrieksmeesters toch hadden aangeboden aan hem hun rekening af te leggen. Van andere dingen zei hij niets te weten.

(Eigenhandig monogram)



Ik heer Leonard Adriaans, pastoor van Streefkerk, bevestig dit met eigen hand.

Heer Jan Jansz, pastoor van (Nieuw) Lekkerland, legde de beloften af als boven etc. Gevraagd naar de zeden van zijn parochianen zei hij dat ze oprecht waren geweest en niet hadden meegedaan met de recente oproeren. Ondervraagd over de fabrieksmeesters zei hij dat ze tamelijk trouw waren. Hij werd echter door de proost aangespoord dat ze in het vervolg in het openbaar hun rekening moesten afleggen en dat de pastoor hen daartoe moest bewegen. Over de naburige pastoors zei hij niets anders te weten dan dat de pastoor van Berkou een ketter geweest was en dat hij was gevlucht; van zijn vervanger zegt men dat hij een afvallige is. Vermaand zijn dienstmaagd uit huis te zetten heeft hij beloofd volgens opdracht van de proost te zullen handelen.

Heer Jan, pastoor te [Nieuw] Lekkerland



Heer Egidius Corneliszn, pastoor van Nieuwerkerk, beloofde gehoorzaamheid en eerbied aan de paus en de proost etc., verwierp etc. Gevraagd naar de zeden van zijn parochianen zei hij dat de meesten met de ziekte der ketterij besmet waren maar dat noch zijn kerk noch de beelden beschadigd of vernield waren. Ondervraagd over de kerkegoederen zei hij dat de fabrieksmeesters jaarlijks hun rekening aflegden op het feest der Besnijdenis[16] ten overstaan van pastoor en schepenen. Van zijn buur-pastoors zei hij niets slechts te weten behalve over de pastoor van IJsselmonde die zijn parochianen zeer slecht onderwees. Vermaand in het vervolg zijn leven te beteren heeft hij beterschap beloofd.

Dit bevestig ik heer Egidius Cornelii.

(Monogram)



Heer Hugo Dirksz, pastoor van [Groot] Ammers beloofde als boven. Over het leven en de zeden van zijn parochianen zei hij dat zij kalm gebleven waren gedurende het afgelopen Geuzen-oproer en dat aan zijn kerk geen enkele schade is toegebracht. En over de zeden van zijn buur-pastoors zei hij dat de gevluchte kapelaan van Brandwijk een oproerig leven had geleid en dat hij de naam had een ketter te zijn; over diens tegenwoordige plaatsvervanger zei hij niets te kunnen zeggen behalve dat hij vroeger kapelaan geweest is bij de commandeur[17] te Werden. En verder ondervraagd wist hij niets. Over het aan de deur zetten van zijn dienstbode zei hij dat hij die vermaning van de proost graag aannam en hij beloofde zo te zullen leven dat de proost over hem geen schandaal zou horen.

Heer Hugo Dirkszn, pastoor te [Groot] Ammers.




[1] F.A.L. Ridder van Rappard en S. Muller Fz ed., Verslagen van Kerkvisitatien in het bisdom Utrecht uit de 16e eeuw”, Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, derde serie no. 29 (Amsterdam 1911), 369-375. Het stuk bevindt zich in het Rijksarchief in Utrecht, Archief van de bisschoppen van Utrecht. inv.nr. 534. Het was bekend aan H. van Berkum die het vermeldt in zijn Beschrijving der Stadt Schoonhoven (Gouda 1761), 513.

[2] S. Muller Hzn, Het bisdom Utrecht, in: Geschiedkundige atlas van Nederland. De kerkelijke indeeling omstreeks 1550. Tevens Kloosterkaart, (’s-Gravenhage 1921) 401-409. Over het ontstaan van de aartsdiakonaten C. Dekker, De vorming van aartsdiakonaten in het diocees Utrecht in de tweede helft van de 11e eeuw en het eerste kwart van de 12e eeuw, in: D.P. Blok e.a. (ed.) Historisch-geografische bijdragen betreffende Laag-Nederland ten afscheid aangeboden aan dr. M.K. Elisabeth Gottschalk, K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift XI (1977) Nr. 5, 339-360.

[3] Dijkgraaf van de Krimpenerwaard, 1555-1566, 1573-1579, 1607-1608.

[4] Pastoor Arent Pijn werd volgens uitspraak van het Hof van Holland van 23-11-1566 na een geschil met zijn onderpastoor Jan Aertsen weer in het bezit gesteld van zijn parochie. Vermelding bij D. Blanken, De Laurentiuskerk van Bergambacht (Alphen a/d Rijn 1993), 71.

[5] Waarschijnlijk de administrator van het kapittel.

[6] Beambte belast met de rechtspraak van het kapittel van Oudemunster.

[7] … “dominus de Langeraeck esse verum pastorem”. De betekenis is me niet geheel duidelijk. Misschien werd bedoeld dat de heer van Langerak het pastoorsambt mocht vergeven en daarom recht had op deze belastingen.

[8] Aanvankelijk stond er “met zijn beide zusters”.

[9] Fabrieks-meester of kerkfabriek: bestuurder die zich met de materiële zaken van de kerk bezig houdt.

[10] De namen van het echtpaar zijn in het handschrift opengelaten.

[11] Dat wil zeggen dat ze een gemeenschappelijke bet-overgrootouder hadden en volgens het kerkelijk recht zonder een speciale ontheffing niet met elkaar trouwen mochten.

[12] Een ondertekening ontbreekt. CRS.

[13] Deze en volgende afkortingen komen zo voor in het manuscript.

[14] 25 november 1566.

[15] Peter Janszn Uijtenbogaert, priesterbroeder van de Duitse Orde. In 1566 gevlucht en later teruggekomen, toen hij op zijn Geus preekte. Van Berkum. 513. Hij was een neef van de latere remonstrantse voorman Johannes Wtenbogaert en had grote invloed op diens ontwikkeling. Louise van Tongerloo, ‘Dirk van Abcoude. Leven tussen oud en nieuw in de zestiende eeuw’, jaarboek Oud-Utrecht (1994), 71

[16] 1 januari.


[17] Parochie-pastoor van de Duitse Orde.

1 opmerking:

  1. Interessant voor iemand die bezig is de kerkgeschiedenis van Streefkerk (vanaf 1574, overgang naar de "nije leer") te beschrijven.

    BeantwoordenVerwijderen